Daniël doodt een draak, en overnacht in de leeuwenkuil


De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak. De koning sprak Daniël over die draak en zei: “Van hem kunt u niet zeggen dat hij geen levende god is: aanbid hem dus!” Daarop antwoordde Daniël: “De Heer mijn God aanbid ik, want Hij is een levende God. Geef mij toestemming, koning, dan zal ik zonder stok of zwaard de draak doden.” De koning zei: “Ik geef u toestemming.” Daniël nam nu pek, vet en haren, bracht dat samen aan de kook en maakte er koeken van, die hij in de muil van de draak stopte. Het beest vrat ze op en barstte open. Toen zei Daniël: “Dat hebben jullie vereerd!”

Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze woedend; ze keerden zich tegen de koning en riepen: “De koning is een Jood geworden; hij heeft Bel vernield, de draak gedood en de priesters laten afslachten.” Ze gingen naar de koning en eisten: “Lever Daniël aan ons uit, anders doden we u en de uwen.” Zich ernstig bedreigd voelend, leverde de koning noodgedwongen Daniël aan hen uit. Zij wierpen hem in de leeuwenkuil, waar hij zes dagen bleef. In de kuil zaten zeven leeuwen, die men dagelijks twee lijken en twee schapen gaf; toen gaf men ze echter niets, zodat ze Daniël zouden verslinden.

In Judea leefde toen de profeet Habakuk. Hij had wat moes gekookt en enkele broden in een schotel gebrokkeld en was daarmee op weg naar het veld om het de maaiers te brengen. Maar een engel van de Heer beval Habakuk: “Breng het maal dat u daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwenkuil.” Habakuk antwoordde: “Heer, ik ben nooit in Babel geweest en de kuil is mij onbekend.” Toen greep de engel hem bij de haren van zijn kruin vast en droeg hem met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven de kuil zette.

Daar riep Habakuk: “Daniël! Daniël! Neem het maal dat God u zendt.” Daniël zei: “God, U hebt werkelijk aan mij gedacht; nog nooit hebt U degenen die U liefhebben verlaten.” Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht Habakuk onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.

Op de zevende dag kwam de koning naar de kuil om Daniël te betreuren. Toen hij erin keek en Daniël zag zitten, riep hij uit: “Groot bent U, Heer, de God van Daniël. Buiten U is er geen ander.” Hij trok Daniël uit de kuil en liet degenen die zijn ondergang gewild hadden erin werpen. Onmiddellijk werden ze voor zijn ogen verslonden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten