Bond tegen het vloeken


Onder de Israëlieten bevond zich een man die een Israëlitische moeder en een Egyptische vader had. Hij ging op een keer het kamp binnen en raakte er slaags met een van de Israëlieten. Die moeder van de man heette Selomit; zij was een dochter van Dibri en behoorde tot de stam Dan. Tijdens de vechtpartij begon hij te vloeken en de heilige naam van God te lasteren. Toen bracht men hem bij Mozes, die hem gevangen liet zetten, in afwachting van een uitspraak van de Heer over wat er met hem gedaan moest worden.

En de Heer zei tegen Mozes: “Breng die man naar buiten, het kamp uit. Daar moeten allen die hem hebben horen vloeken, hun handen op zijn hoofd leggen, en heel de gemeenschap moet hem stenigen. En jij zult tegen de Israëlieten zeggen: Wanneer iemand mij, zijn God, vervloekt, dan moet hij de gevolgen daarvan dragen. Ieder die mijn naam, de Heer, lastert, moet onherroepelijk ter dood gebracht worden: heel de gemeenschap zal hem stenigen. Zowel een vreemdeling die bij jullie woont, als een geboren Israëliet moet ter dood gebracht worden, wanneer hij mijn heilige naam heeft gelasterd.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten