Boek

Halleluja! Alle dubieuze passages zijn netjes gebundeld als een PDF e-boek. Handig om uit te printen bijvoorbeeld; Zijn Glorie komt immers het best tot zijn recht op papyrus.


 

“Overal wordt het recht verkracht”


Er is veel bloed vergoten in het land, overal in de stad wordt het recht verkracht. De Heer ziet het niet, denken ze. Hij heeft het land verlaten. Daarom ontzie ik niemand, ik heb geen medelijden. Zij zullen de gevolgen van hun daden ondervinden.”

Smakelijk


Toen zeiden Eljakim, de zoon van Chilkia, en Sebna en Joach tegen de opperbevelhebber: “Wij verzoeken u, Aramees te spreken. Wij verstaan het. Maar spreek geen Judees met ons, want dan kan de bevolking op de stadsmuur meeluisteren.”

Maar de opperbevelhebber antwoordde: “U denkt toch niet dat de koning van Assur mij heeft gestuurd om het woord alleen tot u en uw koning te richten? Mijn woorden zijn ook bestemd voor de mensen op de stadsmuur. Binnenkort zullen zij net als u hun eigen uitwerpselen moeten eten en hun eigen urine drinken.”

Besluit


Tegen een ieder die de profetische woorden van dit boek hoort, zeg ik met nadruk: wie iets aan dit boek toevoegt, hem zal God straffen met de plagen die erin beschreven staan; en wie uit dit profetische boek iets weglaat, hem zal God zijn recht ontnemen op de levensboom en de heilige stad, die in dit boek beschreven zijn.

Hij die van dit alles getuigt, zegt: “Ja, ik kom spoedig!” Ja, kom Heer Jezus! 

De genade van de Heer Jezus zij met u allen.

Het laatste oordeel


Toen zag ik een grote witte troon en hem die erop gezeten was. Hem voor wie aarde en hemel vluchtten en nooit meer werden gezien. En ik zag de doden, belangrijke en gewone mensen, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. En er werd een ander boek geopend, het boek van de levenden. De doden werden geoordeeld op grond van wat in de boeken stond opgeschreven, op grond van hun daden. En de zee gaf de doden die ze borg weer terug, en de dood en het dodenrijk gaven hun doden terug, en iedereen werd geoordeeld op grond van zijn daden. En de dood en het dodenrijk werden in de vuurzee gegooid. Dit is de tweede dood, de zee van vuur. En als bleek dat iemand niet was opgetekend in het boek van de levenden, dan werd hij in de vuurzee geworpen.

De Betrouwbare en de Waarachtige


Ik zag de hemel open en er verscheen een wit paard, bereden door hem die de Betrouwbare en de Waarachtige heet. het was hij die oordeelt en strijdt in gerechtigheid. Zijn ogen vlamden als vuur; op zijn hoofd droeg hij veel kronen en er stond een naam op geschreven die niemand kende dan hij alleen. Het gewaad dat hij droeg, was doordrenkt van bloed. Zijn naam is: “Het Woord van God”. De hemelse legers volgden hem op witte paarden en gehuld in smetteloos wit linnen. Uit zijn mond komt een scherp zwaard waarmee hij de ongelovige volken neerslaat. Hij is een herder met een ijzeren staf, hij zal ze vertreden als druiven in de wijnpers van de verschrikkelijke toorn van God, de Almachtige. Op zijn gewaad, op de hoogte van zijn heup, stond deze naam geschreven: “De hoogste koning en de opperste Heer”.

Toen zag ik een engel op de zon staan. Luid riep hij tegen alle vogels aan de hoge hemel: “Kom allemaal naar het grote maal dat God aanricht! Kom het vlees eten van koningen, legeraanvoerders en soldaten, het vlees van paarden en hun berijders, het vlees van allen, vrijen en slaven, geringe en machtige mensen!”

Daarna zag ik dat het beest en de koningen der aarde met hun legers zich verzamelden en de strijd aanbonden met hem die op het paard zat, en met zijn leger. Het beest werd gevangengenomen, evenals de valse profeet die in zijn bijzijn wondertekenen had verricht waarmee hij de mensen misleidde die het merkteken van het beest droegen en zijn beeld aanbaden. Het beest en de valse profeet werden levend in een zee van vuur gegooid, een zee van zwavel. Hun aanhang werd gedood door het zwaard dat uit de mond kwam van hem die het paard bereed, en alle vogels vraten zich vol aan hun vlees.

De grote hoer van Babylon


Een van de zeven engelen met de zeven schalen kwam naderbij en zei tegen me: “Kom! Ik zal u de veroordeling laten zien van de grote hoer, die zetelt aan vele waterstromen. De koningen der aarde hebben zich met haar afgegeven en de bewoners der aarde hebben zich bedronken aan de wijn van haar ontucht.”

De Geest kwam over mij, en de engel bracht me naar een woestijn. Daar zag ik een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, vol met godslasterlijke namen; het had zeven koppen en tien hoorns. De vrouw was gekleed in purper en scharlaken en was getooid met talrijke gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand hield ze een gouden beker, gevuld met de schande en het vuil van haar hoererij. Op haar voorhoofd stond een naam geschreven met een geheime betekenis: “Het grote Babylon, de moeder van alle hoeren en van alle gruweldaden op aarde.” Ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed van hen die God toebehoren, en van het bloed van hen die van Jezus getuigd hadden.

Toen ik haar zag, was ik vol verwondering. Maar de engel zei: “Waarom verwondert u zich? …”

Gods toorn


Ik hoorde een stem vanuit de tempel, luid tegen de zeven engelen zeggen: “Ga en stort de zeven schalen die gevuld zijn met de toorn van God, over de aarde uit.”

De eerste engel ging en goot zijn schaal op de aarde leeg. De mensen die het merkteken van het beest droegen en die zijn beeld aanbaden, werden met akelige en pijnlijke zweren overdekt. De tweede engel goot zijn schaal uit in de zee. Het water veranderde in bloed, in het bloed van een dode, en al wat in de zee leefde, stierf. De derde engel goot zijn schaal leeg in de rivieren en de waterbronnen, en ook die veranderden in bloed.

En ik hoorde de engel van de wateren zeggen: “Rechtvaardig bent u, die is en die was, u, de Heilige, dat u dit vonnis hebt geveld! Zij vergoten het bloed van de heiligen en van de profeten, nu hebt u aan hen bloed te drinken gegeven. Dat hebben ze verdiend.”

En vanaf het altaar klonk het: “Ja, Heer, God, Almachtige, uw vonnis is gegrond en rechtvaardig!”

De vierde engel goot zijn schaal leeg over de zon. En hij kreeg de kracht om de mensen met vuur te verzengen. De mensen verbrandden van de grote hitte en ze vervloekten God die over de plagen beschikte. Ze keerden niet terug van hun weg, ze wilden hem geen eer bewijzen. De vijfde engel goot zijn schaal leeg over de troon van het beest. Duisternis viel over het koninkrijk van het beest. De mensen beten op hun tong van pijn en vervloekten God in de hemel, om de pijn van hun zweren. En ze keerden zich niet af van hun slechte daden.

De zesde engel goot zijn schaal leeg in de grote rivier, de Eufraat. Het water droogde op en maakte de weg vrij voor de koningen uit het oosten. Toen zag ik uit de bek van de draak, uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen. Zij zagen eruit als kikvorsen. Want het zijn demonen, die wondertekenen doen. Ze gaan naar alle koningen der aarde en verzamelen hen voor de strijd op de grote dag van de almachtige God.

“Weet dat ik kom als een dief! Gelukkig hij die waakt en zijn kleren aanhoudt, zodat hij niet naakt hoeft te gaan en men zijn schaamdelen ziet!”

De aarde wordt geoogst


Toen zag ik een witte wolk. Op de wolk zat iemand die er uitzag als een mens. Op zijn hoofd droeg hij een gouden kroon en in zijn hand had hij een scherpe sikkel. Uit de tempel kwam een engel. Tegen degene die op de wolk zat, riep hij luid: “Zwaai uw sikkel en haal de oogst binnen: het is tijd om te maaien, de aarde is rijp voor de oogst!” En hij die op de wolk zat, liet zijn sikkel over de aarde gaan en de aarde werd geoogst.

Uit de tempel in de hemel kwam een andere engel. Ook hij had een scherpe sikkel. Een derde engel, die zeggenschap had over het vuur, kwam het altaar af. Tegen de engel met de sikkel riep hij luid: “Zwaai uw scherpe sikkel en snij de druiventrossen van de wijnstokken op aarde, want ze zijn rijp.” En de engel sloeg zijn sikkel over de aarde, sneed de druiventrossen van de wijnstokken af en gooide ze in de grote wijnpers van Gods toorn. De druiven werden buiten de stad geperst en uit de wijnpers vloeide een stroom bloed die de paarden tot het bit reikte en die driehonderd kilometer lang was.

Het getal van het beest


Het was het tweede beest gegeven dit beeld leven in te blazen, zodat het kon spreken en iedereen kon laten doden die het beeld niet wilde aanbidden. Het dwong alle mensen, kleinen en groten, rijken en armen, vrijen en slaven, op hun rechterhand of op hun voorhoofd een merkteken te dragen. Zo kon iemand alleen iets kopen of verkopen als hij dat merkteken droeg, dat wil zeggen: de naam van het beest of het getal dat het symbool van die naam is. En nu is wijsheid geboden: wie inzicht heeft, laat hij het geheim van het getal van het beest ontraadselen; met het getal is namelijk een mens bedoeld en het getal is 666.

De engelen blazen op hun bazuin


De engel nam het wierookvat, deed het vol met vuur van het altaar en gooide het op aarde. Toen volgden er donderslagen en gerommel, bliksemflitsen en een aardbeving. En de zeven engelen met de zeven bazuinen maakten zich op om de bazuin te blazen.

En de eerste engel blies op zijn bazuin, en er kwam hagel en vuur, gemengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen. Een derde deel van de aarde en een derde deel van de bomen gingen in vlammen op, en ook al het groene gras.

En de tweede engel blies op zijn bazuin, en iets als een grote berg waar de vlammen uitsloegen, werd in zee gegooid. Een derde deel van de zee veranderde in bloed, een derde deel van alle zeedieren ging dood, en en derde deel van de schepen verging.

En de derde engel blies op zijn bazuin,en uit de hemel viel een grote ster die brandde als een fakkel. Zij kwam neer op een derde deel van de rivieren en op de waterbronnen. De naam van de ster is: Alsem. Een derde deel van het water veranderde in bittere alsem, en veel mensen gingen dood doordat het water bitter was geworden.

En ik zag en hoorde een arend vliegen, hoog in de hemel, en hij riep luid: “Wee, wee! Wee de bewoners van de aarde als de bazuinen klinken van de drie engelen die nog moeten komen!”

En de vijfde engel blies op zijn bazuin, en ik zag dat er uit de hemel een ster op aarde was gevallen. Die ster kreeg de sleutel van de schacht naar de afgrond. Toen zij die daarmee opende, steeg er rook op uit de schacht, als rook uit een grote oven; de zon en de lucht werden erdoor verduisterd. Uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde neer die evenveel kracht kregen als de schorpioenen op aarde hebben.

Hun werd gezegd geen schade toe te brengen aan al het groen op aarde, het gras en de bomen, maar alleen aan de mensen die niet het zegel van God op hun voorhoofd droegen. Ze mochten hen niet doden, ze moesten hen pijnigen, vijf maanden lang. En de pijn die ze veroorzaakten was even erg als de pijn van een schorpioenensteek. In die tijd zullen de mensen de dood zoeken maar hem niet vinden; ze zullen willen sterven, maar de dood ontloopt hen.

De sprinkhanen zagen eruit als paarden die klaarstaan voor de strijd. Op hun koppen droegen ze zoiets als gouden kronen. Ze hadden een gezicht als van een mens en haren als van een vrouw en tanden als van een leeuw. Hun borstschilden waren als ijzer en het gedruis van hun vleugels klonk als dat van strijdwagens met veel paarden ervoor. Ze hadden een staart en een angel als die van een schorpioen, en in hun staart zat de kracht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang. Hun koning was de engel van de afgrond. In het Hebreeuws heet hij “Abaddon”, in het Grieks “Apollyon”: Verderver. Het eerste “wee” is voorbijgetrokken: nog twee weeën zullen er volgen.

En de zesde engel blies op zijn bazuin, en uit de vier hoeken van het gouden altaar dat voor God staat, hoorde ik een stem tegen de zesde engel met de bazuin zeggen: “Laat de vier engelen los die vastzitten bij de grote rivier de Eufraat.” De engelen werden losgelaten; ze waren gereedgehouden om op het uur van een zekere dag in een bepaalde maand en in een bepaald jaar een derde deel van de mensheid te doden. Ik hoorde het aantal bereden troepen noemen; het bedroeg tweemaal tienduizend keer tienduizenden.

In dat visioen zag ik de paarden en hun berijders: ze droegen harnassen die vuurrood, hyacintblauw en zwavelgeel waren. De koppen van hun paarden leken op die van leeuwen en uit hun bekken kwamen vuur, rook en zwavel. Door deze drie plagen: het vuur, de rook en de zwavel die uit hun bek kwamen, vond een derde deel van de mensen de dood. De kracht van de paarden zit in hun bek en ook in hun staart. Hun staarten lijken slangen met koppen, en daarmee brengen ze schade toe.

Het geslachte Lam begint de vernietiging van de wereld


Ik zag dat het Lam de eerste van de zeven zegels verbrak en ik hoorde het eerste van de vier levende wezens zeggen, en het klonk als een donderslag: “Kom!” Er verscheen een wit paard; zijn berijder had een boog. Hij ontving een zegekrans en reed weg, een overwinnaar die overwinnen zal. Toen het Lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen roepen: “Kom!” Er verscheen een ander paard, het was rood. Zijn berijder kreeg de macht de vrede van de aarde weg te nemen, zodat de mensen elkaar zouden doden. Er werd hem een groot zwaard gegeven. …

Toen het Lam het vierde zegel verbrak, hoorde ik het vierde wezen roepen: “Kom!” Ik zag een paard verschijnen, dat groen was. Zijn berijder heette de Dood en het dodenrijk kwam achter hem aan. Hij kreeg de macht om een vierde deel van de aarde om te brengen door het zwaard en door hongersnood, pest en wilde dieren.

Toen het Lam het vijfde zegel verbrak, zag ik onder het altaar de zielen van hen die gedood waren omdat ze getuigenis hadden afgelegd van de boodschap van God. Ze riepen luid: “Heilige en waarachtige Heerser! Hoelang zal het nog duren voordat u rechtspreekt over de bewoners van de aarde en ons bloed op hen wreekt?” Aan ieder van hen werd een wit gewaad gegeven, en er werd hun gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat hun aantal aangevuld zou zijn met hun broeders, ook dienaren van God, die gedood zouden worden als zij.

Ik zag het Lam het zesde zegel verbreken. Er volgde een zware aardbeving; de zon werd zwart als een rouwkleed en de maan werd helemaal rood, als bloed. De sterren van de hemel vielen op aarde neer als vijgen die door een stormwind van de boom worden geschud. Het uitspansel verdween als een stuk papier dat wordt opgerold, en alle bergen en eilanden werden van hun plaats gerukt. Koningen der aarde, edelen, legeraanvoerders, rijken en machtigen, en alle andere mensen, slaven en vrije burgers, verborgen zich in de spelonken en tussen de rotsen in de bergen. En ze riepen tot de bergen en de rotsen: “Val op ons neer en verberg ons voor de blik van hem die op de troon is gezeten en voor de toorn van het Lam! Want de grote dag van hun wraak is aangebroken, en wie kan dan staande blijven?”

Hoe het er rondom Gods troon aan toe gaat


Toen kreeg ik een ander visioen. Een deur in de hemel stond open, en de stem die al eerder tot mij had gesproken en die had geklonken als een bazuin, zei: “Kom hierboven, dan zal ik u laten zien wat hierna gebeuren moet.” Meteen kwam de Geest over mij, en zie: er stond een troon in de hemel en er zat iemand op die troon. En degene die op die troon zat, straalde als jaspis en kornalijn. Over zijn troon stond de regenboog, schitterend als smaragd, en in een kring eromheen stonden vierentwintig andere tronen waarop vierentwintig oudsten zaten, gehuld in witte kleren en met gouden kronen op het hoofd. Uit de troon kwamen bliksemflitsen, gerommel en donderslagen; vóór de troon brandden zeven vurige fakkels, de zeven geesten van God. En voor de troon strekte zich iets uit dat leek op een zee van glas, van kristal.

Midden voor de troon en er rond omheen waren vier levende wezens, van voren en van achteren vol ogen. Het eerste wezen leek op een leeuw, het tweede op een jonge stier, het derde zag eruit als een mens en het vierde leek op een vliegende arend. Ze hadden elk zes vleugels en waren overdekt met ogen, zowel van binnen als van buiten. Zonder ophouden, dag en nacht, zeiden ze: “Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.” …

En ik zag in de rechterhand van hem die op de troon was gezeten, een boekrol, van binnen en van buiten beschreven, en verzegeld met zeven zegels. Ook zag ik een machtige engel. Hij riep luid: “Wie komt de eer toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?” Maar niemand in de hemel, op aarde of onder de aarde was in staat de boekrol te openen en te lezen. Ik brak in tranen uit, omdat niemand de eer bleek toe te komen de boekrol te openen of te lezen. Maar een van de oudsten zei tegen me: “Huil niet! De leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft overwonnen: hij kan de zeven zegels verbreken en de boekrol openen.”

Toen zag ik midden voor de troon en omgeven door de vier wezens en de oudsten een lam staan. Het Lam leek geslacht. Het had zeven hoorns en zeven ogen:  dat zijn de zeven geesten van God die over de hele wereld zijn uitgestuurd. Het Lam kwam naar voren en nam de boekrol aan uit de rechterhand van hem die op de troon was gezeten. Toen het de boekrol nam, vielen de vier wezens en de vierentwintig oudsten voor het Lam neer. De oudsten hadden ieder een harp en een gouden schaal vol reukwerk, dat zijn de gebeden van hen die God toebehoren. En ze zongen een nieuw lied:

“U komt de eer toe de boekrol te nemen en haar zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit elke stam en taal, uit elk volk en ras. U hebt hen tot koningen gemaakt, tot priesters voor onze God en zij zullen heersen op aarde.”

Toen hoorde en zag ik vele engelen rondom de troon, met de vier wezens en de oudsten. Zij waren met duizenden en duizenden, ja met miljoenen. En zij riepen luid: “Het Lam dat geslacht werd, komt de eer toe om de macht te ontvangen, de rijkdom, de wijsheid en de kracht, de eer, de glorie, de lof.”

En ik hoorde elk schepsel in de hemel en op de aarde, onder de aarde en in de zee, ja alle wezens in het heelal zingen: “Aan hem die op de troon is gezeten, en aan het Lam komen toe: lof en eer, glorie en kracht voor altijd, voor eeuwig!” En de vier levende wezens antwoordden: “Amen!” en de oudsten vielen in aanbidding neer.

Wees een eerbiedige slaaf


Een vrouw kan als weduwe worden ingeschreven, als ze niet jonger is dan zestig en slechts één man heeft gehad. Ze moet bekendstaan om haar goede daden: omdat ze kinderen heeft grootgebracht, gastvrijheid verleend, gelovigen de voeten heeft gewassen, mensen in moeilijkheden heeft ondersteund, kortom omdat ze zich voor allerlei goed werk ingezet heeft.

Taak van de weduwen


Een vrouw kan als weduwe worden ingeschreven, als ze niet jonger is dan zestig en slechts één man heeft gehad. Ze moet bekendstaan om haar goede daden: omdat ze kinderen heeft grootgebracht, gastvrijheid verleend, gelovigen de voeten heeft gewassen, mensen in moeilijkheden heeft ondersteund, kortom omdat ze zich voor allerlei goed werk ingezet heeft.

Weduwen die jonger zijn, moet je afwijzen. Want een nieuwe liefde zal ze van het werk voor Christus afhouden. Dan willen ze weer trouwen, en men zal het ze kwalijk nemen, dat ze hun vroegere belofte aan hem hebben gebroken. Bovendien, door overal op bezoek te gaan, maken ze er een gewoonte van hun tijd te verdoen. En dat niet alleen, het worden kletskousen en bemoeiallen, die praten over zaken die geen pas geven. Daarom wil ik dat jonge weduwen hertrouwen, kinderen krijgen, hun huishouden doen en onze tegenstanders geen aanleiding geven kwaad van ons te spreken.

“Een vrouw moet stil en volgzaam naar het onderricht luisteren”


Ik wil dat de mannen overal bij het bidden hun handen met toewijding opheffen zonder aan wraak of onenigheid te denken. Ik wil ook dat de vrouwen daarbij passend gekleed zijn en zich bescheiden en ingetogen opmaken. Laten ze niet willen opvallen door hun haardracht, gouden sieraden, juwelen of dure kleren maar door goede daden, zoals dat hoort bij vrouwen die ervoor uit willen komen dat ze God eren.

Een vrouw moet stil en volgzaam naar het onderricht luisteren. Ik sta niet toe dat ze onderricht geeft of gezag uitoefent over mannen. Nee, ze moet stil zijn. Adam is het eerst geschapen, daarna Eva. En Adam werd niet misleid; het was de vrouw, die zich liet misleiden en het gebod van God overtrad. Maar ze zal kinderen ter wereld brengen en zo gered worden, als ze volhardt in geloof, liefde en een God toegewijd en ingetogen leven.

God versus man versus vrouw


Ik vind het prijzenswaardig dat u in alle omstandigheden aan mij blijft denken en u houdt aan de overleveringen die ik u heb doorgegeven. Daarbij moet u wel dit weten: Christus is het hoofd van elke man, de man is het hoofd van zijn vrouw, en God is het hoofd van Christus.

Als een man iets op zijn hoofd heeft wanneer hij bidt of uit naam van God spreekt, maakt hij zijn hoofd te schande. Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande als ze blootshoofds bidt of uit naam van God spreekt. Want dan staat ze gelijk met een vrouw die is kaalgeschoren. Als dus een vrouw in zo'n geval niets om haar hoofd wil doen, kan ze evengoed haar haren laten afknippen. Maar zou ze het een schande vinden als haar haar kortgeknipt of afgeschoren was, laat ze dan wel iets omdoen.

Een man hoeft niets op te zetten, wat hij is het beeld van God en een afstraling van zijn glorie. Maar de vrouw straalt de glorie van de man uit. Want de man is niet ontstaan uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. De man is ook niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man. En als teken daarvan is de vrouw daarom verplicht iets op haar hoofd te dragen, met het oog op de engelen. …

Oordeel zelf: is het fatsoenlijk dat een vrouw blootshoofds tot God bidt? Leert ook de natuur zelf niet dat lang haar voor de man een schande is, maar voor de vrouw juist een eer? Want voor de vrouw is lang haar bedoeld als een sluier. Als iemand dit zo nodig wil betwisten, dan wil ik er wel op wijzen dat het bovenstaande onze gewoonte is en ook die van de gemeenten van God.

Heb sex met je vrouw, of val ten prooi aan Satan


Een man doet er inderdaad goed aan zich te onthouden van omgang met een vrouw. Maar om de vele gevallen van ontucht is het beter dat iedere man zijn eigen vrouw heeft, en iedere vrouw haar eigen man. En dan moeten man en vrouw elkaar geven waar ze recht op hebben. De vrouw heeft niet zelf de beschikking over haar lichaam, maar haar man. Zo heeft ook de man niet zelf te beschikken over zijn lichaam, maar zijn vrouw.

Weiger elkaar de seksuele omgang niet, tenzij met onderling goedvinden en voor een bepaalde tijd om u te wijden aan het gebed. Kom daarna weer bij elkaar, anders maakt Satan van uw gebrek aan zelfbeheersing gebruik om u te verstrikken.

Prijs de Heer, of sterf


Op een daarvoor vastgestelde dag nam Herodes in koninklijk gewaad plaats op zijn troon en sprak hen toe. En het samengestroomde volk juichte hem toe: “De stem van een god, niet van een mens!” En onmiddellijk, omdat hij God de eer niet gaf, sloeg een engel van de Heer hem neer en stierf hij; hij was door wormen aangevreten.

De commune


De groep van gelovigen was één van hart en ziel. Niemand eiste iets van wat hij bezat voor zichzelf op, integendeel: alles was gemeenschappelijk bezit. Met grote kracht legden de apostelen getuigenis af van de opstanding van de Heer Jezus, en Gods zegen was over hen allen. Er was niemand onder hen die gebrek leed. Want wie landerijen of huizen bezaten, verkochten die. Het geld van de verkoop brachten ze naar de apostelen en ze legden het aan hun voeten neer. En iedereen kreeg zoveel toebedeeld als hij nodig had.

Zo was er een zekere Jozef die door de apostelen Barnabas werd genoemd, wat Man van troost betekent; hij was een leviet, afkomstig van Cyprus. De akker die hij bezat, verkocht hij en het geld bracht hij naar de apostelen en legde het aan hun voeten neer.

Een zekere Ananias verkocht samen met zijn vrouw Saffira ook een stuk land. Met haar medeweten hield hij een deel van de opbrengst achter en bracht de rest naar de apostelen en legde die aan hun voeten neer. “Ananias,” zei Petrus, “waarom heeft Satan uw hart vervuld en u ertoe gebracht de heilige Geest te bedriegen en een deel van de opbrengst achter te houden?  Het land was vóór de verkoop toch uw eigendom en na de verkoop was de opbrengst toch ook van u?  Wat heeft u bezield om zo te handelen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God!” Bij het horen van die woorden viel Ananias dood neer.

En allen die ervan hoorden, werden met diep ontzag vervuld. Een paar jongemannen stonden op en legden een kleed over hem heen; toen droegen ze hem weg en begroeven hem. Ongeveer drie uur later kwam Ananias' vrouw binnen, onkundig van wat er gebeurd was. “Is dat de prijs waarvoor jullie dat land hebben verkocht?” vroeg Petrus haar. “Ja,” antwoordde ze, “dat is het.”

“Hoe hebben jullie samen kunnen besluiten de Geest van de Heer op de proef te stellen!” hernam Petrus. “Hoor! Voor de deur klinken de voetstappen van hen die uw man begraven hebben, en ook u zullen ze uitdragen.” Meteen viel ze dood aan zijn voeten neer. Binnengekomen troffen de jongemannen haar dood aan; ze droegen haar weg en begroeven haar bij haar man. Heel de gemeente werd met diep ontzag vervuld en ook allen die ervan hoorden.

Ongelovige Tomas


Een van de twaalf, Tomas – dat betekent Tweeling –, was er niet bij toen Jezus bij hen kwam. “We hebben de Heer gezien,” zeiden de andere leerlingen tegen hem. Maar hij antwoordde: “Alleen als ik in zijn handen de littekens van de spijkers zie en mijn vinger erin kan steken en als ik mijn hand in zijn zij kan steken, zal ik het geloven.”

Een week later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Tomas bij hen. Toen kwam Jezus bij hen, hoewel de deur op slot was. Hij stond in hun midden en zei: “Vrede.” Toen richtte hij zich tot Tomas: “Leg je vinger hier,” zei hij, “en kijk naar mijn handen; kom met je hand en steek die in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof!” Tomas zei: “Mijn Heer en mijn God!”

Jezus maakt Lazarus tot zombie


Opnieuw ergerde Jezus zich en hij ging naar het graf, een spelonk in de rotsen, met een steen voor de ingang. “Haal die steen weg!” zei Jezus.

“Heer, er hangt al een lijklucht,” zei Marta, de zuster van de dode, tegen hem. “Het is al de vierde dag!” Jezus zei tegen haar: “Heb ik je niet gezegd dat je de glorie van God zult zien als je gelooft?” Toen haalden ze de steen weg.

Jezus sloeg zijn ogen op en zei: “Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. Ik weet dat u mij altijd verhoort, maar ik zeg dit voor de mensen om mij heen: dan zullen zij geloven dat u mij gezonden hebt.” Na deze woorden riep hij luid: “Lazarus, kom naar buiten!” De dode kwam naar buiten:  zijn handen en voeten gewikkeld in linnen banden en om zijn hoofd een zweetdoek. “Maak hem los en laat hem gaan,” zei Jezus.

Jezus wordt verraden


Ook vroeg Jezus zijn leerlingen: “Toen ik jullie eropuit stuurde zonder geldbeurs, zonder tas en zonder schoenen, kwamen jullie toen iets tekort?” “Niets,” antwoordden ze. “Maar nu,” zei hij, “moet wie een beurs heeft of een tas, die meenemen; en wie geen zwaard heeft, moet zijn jas verkopen om er een aan te schaffen. Want ik zeg jullie: de woorden uit de Schrift: Hij werd tot de misdadigers gerekend, moeten in mij hun vervulling krijgen. Wat over mij is beschikt, nadert zijn einde.” “Heer, kijk, hier zijn twee zwaarden!” zeiden ze. “Genoeg hierover,” antwoordde hij. …

Hij was nog niet uitgesproken toen er een groep mannen aankwam; Judas, een van de twaalf, liep voor hen uit. Hij kwam op Jezus toe om hem te kussen. En Jezus zei tegen hem: “Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?” Toen zij die bij Jezus waren, begrepen wat er ging gebeuren, zeiden ze: “Heer, zullen we er met het zwaard op in slaan?” En een van hen trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af. “Houd daarmee op!” zei Jezus.

Jezus wil de aarde in vlammen zien


De Heer antwoordde: “... Vuur ben ik komen werpen op de aarde, hoe graag zou ik willen dat het al brandde! … Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Nee, zeg ik je, geen vrede, maar verdeeldheid.

Van nu af aan zullen in één huis vijf mensen verdeeld zijn. Het zal zijn: drie tegen twee en twee tegen drie, vader tegen zoon, en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen schoondochter en schoondochter tegen schoonmoeder.”

Jezus drijft geesten in een kudde varkens


Toen hij aan land was gegaan, kwam uit de stad een man op hem af. Het was iemand die bezeten was. Hij liep altijd zonder kleren rond en een huis had hij niet; hij woonde in de grafspelonken. Toen hij Jezus zag, gaf hij een schreeuw, viel voor hem neer, en riep: “Jezus, Zoon van de allerhoogste God, wat wilt u van me? Ik smeek u: pijnig me niet!”

Jezus had namelijk de onreine geest bevel gegeven uit de man weg te gaan. Al dikwijls had die geest hem meegesleurd en dan hadden de mensen hem aan handen en voeten gebonden om hem in bedwang te houden. Maar elke keer verbrak hij zijn boeien en werd hij door die demon de woestijn ingedreven. Jezus vroeg hem: “Wat is uw naam?” “Legio,” antwoordde hij. Want veel demonen waren bij de man ingetrokken.

En de demonen smeekten hem, dat hij hun niet zou opdragen zich in de afgrond te storten. Nu werd daar op de helling van een heuvel een grote kudde varkens gehoed. De demonen vroegen hem toestemming om bij die varkens hun intrek te nemen; hij stond hun dat toe. En ze gingen weg uit de man en trokken in bij de varkens, en de kudde stormde de helling af, het meer in en verdronk.

Toen de varkenshoeders zagen wat er gebeurde, vluchtten ze weg en vertelden het overal in de stad en op het land. De mensen gingen kijken wat er gebeurd was. Bij Jezus gekomen, vonden ze de man aan zijn voeten zitten, nu bevrijd van de demonen, gekleed en bij zijn volle verstand. Ze schrokken ervan.

Jezus vervloekt een vijgenboom


Toen ze de volgende morgen weer uit Betanië waren weggegaan, kreeg Jezus honger. In de verte zag hij een vijgenboom in blad staan en hij ging kijken of er wat vijgen aan zaten. Maar toen hij bij de boom kwam, zag hij niets dan bladeren, want voor vijgen was het de tijd nog niet. Toen zei hij tegen de boom: “Nooit zal iemand van jou meer een vrucht eten, nooit meer!” Zijn leerlingen hoorden dat.
...
De volgende morgen, toen ze weer langs de vijgenboom kwamen, zagen ze dat hij verdord was tot op de wortel. Petrus moest denken aan wat Jezus tegen de boom gezegd had. “Rabbi,” zei hij, “kijk, de vijgenboom die u vervloekt hebt, is helemaal verdord.” Toen zei Jezus tegen hen: “Heb geloof in God. Ik verzeker jullie:  wie tegen deze berg zou zeggen:  kom omhoog en stort je in zee, en in zijn hart niet zou twijfelen maar geloven dat wat hij zegt, gebeurt – het zal gebeuren. Daarom zeg ik jullie: bij alles waar je in je gebed om vraagt, geloof dat je het al gekregen hebt en je zult het krijgen. ...”

“Wie niet tegen ons is, is vóór ons.”


Thuis vroeg hij hun: “Waar hadden jullie het onderweg toch over?” Ze zwegen, want onderweg hadden ze erover geruzied wie van hen de belangrijkste was. Jezus ging zitten, riep de twaalf bij zich en zei: “Wie de eerste wil zijn, moet alle anderen laten voorgaan en ieder ander dienen.” En hij trok een kind naar zich toe, zette het in hun midden en sloeg er zijn arm omheen. “Wie in mijn naam zo'n kind opneemt, neemt mij op,” zei hij, “en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar hem die mij gezonden heeft.”

“Meester,” zei Johannes tegen hem, “we zagen iemand die demonen uitdreef onder het aanroepen van uw naam. We hebben geprobeerd het hem te verhinderen, omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten.” “Leg hem niets in de weg,” antwoordde Jezus, “want iemand die onder het aanroepen van mijn naam een wonder doet, kan mij niet kort daarna vervloeken. Wie niet tegen ons is, is vóór ons.

Ik verzeker jullie: als iemand jullie een beker water geeft omdat je bij Christus hoort, hij zal er zeker voor beloond worden. Wie één van deze eenvoudige mensen die geloven, van de goede weg afbrengt, het zou beter voor hem geweest zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid was. Als je hand er de oorzaak van is dat je van de rechte weg afdwaalt, hak hem dan af. Je kunt beter verminkt het eeuwige leven binnengaan dan met beide handen in de hel terechtkomen, in het vuur dat nooit uitgaat. Als je voet er de oorzaak van is dat je van de rechte weg afdwaalt, hak hem dan af. Je kunt beter kreupel het eeuwige leven binnengaan dan met beide voeten in de hel geworpen worden. En als je oog er de oorzaak van is dat je van de rechte weg afdwaalt, ruk het dan uit. Je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan, dan met beide ogen in de hel geworpen worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet wordt gedoofd.

Iedereen moet door het vuur van de beproeving gaan en zo gezouten worden. ...”

Jezus wast witter dan wit


Zes dagen later ging Jezus met Petrus, Jakobus en Johannes een hoge berg op. Met hen alleen. En daar veranderde hij voor hun ogen van gedaante en zijn kleren werden stralend wit, zo wit als niemand op aarde ze wassen kan.

Jezus de opticien


Ze kwamen in Betsaïda. Daar bracht men een blinde bij Jezus en men vroeg hem of hij hem wilde aanraken. Hij nam de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Toen raakte hij met speeksel de ogen van de man aan en hij legde hem de handen op.

“Ziet u al iets?” vroeg hij. De man keek rond en antwoordde: “Ik zie bomen – nee, het moeten mensen zijn, want ze lopen.” Jezus legde nog eens de handen op zijn ogen. Nu zag hij scherp, zijn ogen waren weer goed en hij kon alles duidelijk zien.

“Wat is hier aan de hand?”


Op dat ogenblik was er in hun synagoge een man die in de macht was van een onreine geest. En hij schreeuwde: “Wat wilt u van ons, Jezus van Nazaret? Bent u soms gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie u bent: u bent de heilige van God!” Jezus zei streng: “Zwijg en ga uit de man weg.” De onreine geest deed de man stuiptrekken en ging met een luide schreeuw uit hem weg. Alle mensen stonden versteld en zeiden onder elkaar: “Wat is hier aan de hand? ...”

Jezus sterft


Van twaalf uur tot drie uur 's middags werd het over het hele land donker. Omstreeks drie uur riep Jezus luid: “Eli, Eli, lema sabachtani?” Dat betekent: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” Een paar omstanders die het hoorden, zeiden: “Hij roept om Elia.” Meteen ging een van hen een spons halen, hij doopte die in water, stak hem op de punt van een stok en wilde Jezus ervan laten drinken. “Wacht,” zeiden de anderen, “nu kunnen we zien of Elia hem komt redden.” Opnieuw riep Jezus luid en hij stierf.

Op dat moment scheurde het gordijn in de tempel in tweeën, van boven tot onderen. Er volgde een aardbeving en de rotsen spleten. Graven gingen open en de lichamen van veel heilige mensen die waren gestorven, werden uit de dood opgewerkt. Zij verlieten hun graven en gingen na Jezus' opstanding naar de heilige stad waar ze aan velen verschenen.

Vrijbrief voor antisemitisme


“Maar wat moet ik dan doen met Jezus die Christus wordt genoemd?” “Kruisigen!” riepen ze allemaal. “Maar waarom? Wat heeft hij dan gedaan?” Maar zij schreeuwden nog harder: “Aan het kruis met hem!”

Pilatus merkte dat hij niets bereikte; het tumult werd alleen maar groter. Daarom liet hij een schaal met water brengen, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: “Ik ben onschuldig aan het vergieten van zijn bloed. Het is jullie zaak.”

Maar het hele volk riep: “Zijn bloed op ons en onze kinderen!”

Wie niets heeft, wordt alles afgenomen


“Het is als met iemand die op reis ging. Hij riep zijn dienaars bij zich en vertrouwde hun zijn eigendommen toe. Aan de ene gaf hij vijfduizend goudstukken, aan een andere tweeduizend en aan een derde duizend; ieder kreeg wat hij aankon. Toen vertrok hij. onmiddellijk ging de dienaar die vijfduizend goudstukken had gekregen, er zaken mee doen en hij verdiende er vijfduizend bij.  Zo deed ook de tweede en hij verdiende er tweeduizend bij. Maar de dienaar die duizend goudstukken had gekregen, ging een gat graven en verstopte het geld van zijn heer daarin.

Een hele tijd later keerde de heer van die dienaars terug en hij riep hen ter verantwoording. De dienaar die vijfduizend goudstukken had gekregen, kwam naar hem toe en overhandigde hem er nog vijfduizend: Heer, u hebt mij er vijfduizend gegeven, kijk, ik heb er nog vijfduizend bijverdiend. Uitstekend, zei zijn heer. Je bent een goed en trouw dienaar. Iets kleins heb je goed beheerd, nu zal ik je over iets groots aanstellen. Kom binnen en vier feest met mij. Toen kwam de dienaar die er tweeduizend had gekregen: Heer, u hebt mij er tweeduizend gegeven, kijk, ik heb er tweeduizend bijverdiend. Uitstekend, zei zijn heer. Je bent een goed en trouw dienaar. Iets kleins heb je goed beheerd, nu zal ik je over iets groots aanstellen. Kom binnen en vier feest met mij. Toen kwam ook de man die er duizend had gekregen: Heer, ik weet dat u streng bent, en u oogst waar u niet hebt uitgezet. Ik was bang en ben daarom uw geld in de grond gaan verstoppen. Hier hebt u het weer terug.

Jij slechte, luie dienaar! antwoordde zijn heer hem. Je wist dus dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en oogst waar ik niet heb uitgezet. Waarom heb je mijn geld dan niet op de bank gezet? Dan had ik het bij mijn thuiskomst met rente kunnen opvragen. Neem hem die duizend goudstukken af en geef ze aan hem die er al tienduizend heeft! Want iedereen die iets heeft, krijgt nog meer en heeft overvloed. Maar wie niets heeft, hem zal wat hij heeft, nog worden afgenomen. En gooi die nutteloze dienaar eruit, de duisternis in! Daar zal hij huilen en knarsetanden!”

De hemel is als vijf domme en vijf slimme meisjes


“Het hemelse koninkrijk lijkt op tien meisjes die hun olielampen pakten en de bruidegom tegemoet gingen. Vijf van hen waren dom, vijf van hen waren verstandig. Toen de vijf domme meisjes hun olielampen pakten, vergaten ze extra olie mee te nemen, maar de vijf verstandige meisjes namen behalve hun lampen ook flesjes olie mee. Toen de bruidegom maar niet kwam, werden ze allemaal slaperig en ze sliepen in.

Midden in de nacht werd er geroepen: Daar komt de bruidegom! Naar buiten, hem tegemoet! Alle meisjes stonden op en maakten hun lampen in orde. De domme meisjes zeiden tegen de verstandige: Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan uit.  Maar die antwoordden:  Misschien is er niet genoeg voor ons allemaal. Ga maar naar de kooplui om olie te kopen.

Toen zij weg waren om olie te kopen, kwam de bruidegom. De meisjes die klaarstonden, gingen met hem mee naar binnen om bruiloft te vieren, en de deur werd gesloten. Later kwamen de andere meisjes terug. Heer, heer, laat ons binnen, riepen ze. Maar hij zei: Ik ken jullie niet.”

En Jezus besloot: “Wees dus waakzaam, want je weet dag noch uur.”

Jezus vertelt een leerzame parabel over feestjes


Opnieuw richtte Jezus zich tot hen met gelijkenissen. Hij zei: “Het hemelse koninkrijk is te vergelijken met een koning die het bruiloftsfeest van zijn zoon voorbereidde. Hij stuurde zijn dienaars om de gasten voor het feest uit te nodigen, maar zij wilden niet komen.  Weer stuurde hij dienaars eropuit met de opdracht: Ga naar de genodigden en zeg:  Ik heb de maaltijd klaargemaakt, de stieren en de mestkalveren zijn geslacht, alles staat klaar. Kom naar het bruiloftsfeest!

Maar zij trokken zich er niets van aan; iedereen ging weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel; weer anderen grepen de dienaars vast, mishandelden hen en doodden hen.  De koning werd woedend. Hij stuurde zijn troepen op hen af, liet die moordenaars om het leven brengen en hun stad in brand steken.

Tegen zijn dienaars zei hij: Voor het bruiloftsfeest stond alles klaar, maar de genodigden waren het niet waard.  Ga dus naar de kruispunten van de wegen en nodig iedereen die je tegenkomt uit voor de bruiloft.  En zij gingen eropuit en zij brachten alle mensen mee die ze tegenkwamen, slechte en goede. Zo liep de bruiloftszaal vol met gasten.  Toen de koning binnenkwam om zijn gasten te zien, merkte hij iemand op die geen feestkleding droeg. Vriend, hoe ben je hier binnengekomen zonder je voor de bruiloft gekleed te hebben?  vroeg de koning hem.  Maar de man zweeg.  Toen zei de koning tegen zijn dienaars:  Bind hem aan handen en voeten en gooi hem eruit, de duisternis in.  Daar zal hij huilen en knarsetanden.”

En Jezus besloot: “Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen zijn uitverkoren.”

Jezus vertelt een leerzame parabel over de oogst


“Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde. Hij trok rond het land een muurtje op, groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijkpost. Hij verpachtte de wijngaard aan de wijnbouwers en ging op reis naar het buitenland. Toen de oogsttijd was gekomen, stuurde hij dienaars naar de wijnbouwers om de vruchten in ontvangst te nemen. Maar zij grepen zijn dienaars:  de ene ranselden ze af, een andere doodden ze, een derde werd door hen gestenigd.

Opnieuw stuurde de eigenaar dienaars, nog meer dan de eerste keer, maar zij ondergingen hetzelfde lot. Tenslotte stuurde hij zijn zoon. Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben, dacht hij. Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen aankomen, zeiden ze tegen elkaar: Dat is de erfgenaam. Vooruit, laten we hem uit de weg ruimen, dan is de erfenis voor ons. Ze grepen hem, sleurden hem de wijngaard uit en doodden hem.  Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard terugkomt, wat zal hij dan met die wijnbouwers doen?”

Ze antwoordden: “Hij zal die schurken op een vreselijke manier laten doden. En de wijngaard zal hij verpachten aan wijnbouwers die wel de oogst op tijd afleveren.”

Weinig liberalen in de hemel


Jezus keek hem aan en had hem lief. Hij zei tegen hem: “Eén ding hebt u nog niet gedaan: ga naar huis en verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug en volg mij.” Maar toen hij dat hoorde, betrok zijn gezicht. Terneergeslagen ging hij weg, want hij bezat veel.

En Jezus, de kring van zijn leerlingen rondkijkend, zei: “Wat is het voor rijke mensen toch moeilijk het koninkrijk van God binnen te komen!” Zijn leerlingen waren verbijsterd over die uitspraak, maar Jezus herhaalde: “Kinderen, wat is het moeilijk het koninkrijk van God binnen te komen!  Het is voor een kameel gemakkelijker door het oog van een naald te kruipen dan voor een rijke het koninkrijk van God binnen te komen.”

Jezus is tegen echtscheiding en voor castratie


Ze wilden hem op de proef stellen en vroegen: “Mag een man van zijn vrouw scheiden om wat voor reden dan ook?” Hij antwoordde: “Hebt u niet gelezen dat de Schepper hen van het begin af gemaakt heeft als man en vrouw en dat hij zei: Daarom verlaat een man zijn vader en moeder om zich te hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn.  Zij zijn dus niet langer twee, maar één.  Wat God zo heeft samengevoegd, mag een mens dus niet scheiden.”

“Waarom heeft Mozes de man dan voorgeschreven zijn vrouw een scheidingsakte mee te geven wanneer hij haar wegstuurt?” vroegen de Farizeeën. “U mocht van Mozes scheiden van uw vrouwen, omdat u zo onverbeterlijk bent,' antwoordde hij. “Maar in het begin was het niet zo!  Ik zeg u:  een man die zijn vrouw wegstuurt en met een ander trouwt, begaat echtbreuk, behalve in het geval van ontucht.”

Zijn leerlingen zeiden tegen hem:  “Als de verhoudingen tussen man en vrouw zo liggen, kun je beter niet trouwen.” “Niet iedereen staat open voor wat ik nu ga zeggen,” antwoordde hij,  “alleen zij aan wie het gegeven is. Er zijn mensen die niet kunnen trouwen, omdat ze nu eenmaal zo geboren zijn.  Er zijn er die niet kunnen trouwen, omdat ze door mensen voor het huwelijk ongeschikt zijn gemaakt. Maar en zijn er ook die van het huwelijk afzien met het oog op het hemelse koninkrijk. Laat wie dat kan, ervoor openstaan.”

Jezus doet snobistisch, en verdrijft een demon


Iemand uit de menigte antwoordde: “Meester, ik kwam mijn zoon bij u brengen. Hij is in de macht van een duivelse geest en kan niet praten. Als die geest hem overmeestert, gooit hij hem tegen de grond. Het schuim staat hem dan op de mond, hij knarst met de tanden en wordt helemaal stijf. Ik vroeg uw leerlingen die geest uit te drijven, maar ze konden het niet.”

Jezus zei: “Wat bent u voor mensen! U hebt geen geloof! Hoelang moet ik nog bij u zijn, hoelang moet ik u nog verdragen? Breng hem bij me!”

Ze brachten de jongen bij hem. Zodra de geest Jezus zag, deed hij de jongen stuiptrekken. Deze viel op de grond en rolde heen en weer, het schuim op de mond. “Hoelang heeft hij dit al?” vroeg Jezus aan de vader. “Van kindsbeen af,” antwoordde de man. “Dikwijls was het bijna zijn dood, doordat die geest hem in het vuur of in het water gooide. Maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden en help ons.” “Als u kunt?” zei Jezus. “Alles kan voor wie gelooft.” Onmiddellijk riep de vader van de jongen uit: “Ik geloof, maar help mij als mijn geloof tekortschiet!”

Toen Jezus merkte dat de mensen steeds meer opdrongen, sprak hij de onreine geest streng toe: “Jij, geest, die stom en doof maakt, ik beveel je: ga uit hem weg en kom niet meer terug.” Onder luid geschreeuw en met heftige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg. De jongen bleef als dood liggen en bijna iedereen zei dan ook: “Hij is dood.” Maar Jezus pakte hem bij de hand en hielp hem overeind, en hij stond op.

Jezus discrimineert er op los


Jezus ging daarvandaan naar het gebied van Tyrus en Sidon. Een Kananese vrouw uit die streek kwam naar hem toe. Ze riep: “Heer, Zoon van David, heb medelijden met mij. Mijn dochter is bezeten; ze is er vreselijk aan toe.”Maar hij gaf haar helemaal geen antwoord. “Stuur haar weg,” vroegen zijn leerlingen hem. “Ze blijft ons naroepen.” Hij antwoordde: “Ik ben alleen naar de verloren schapen van het volk Israël gestuurd.” Maar de vrouw kwam dichterbij en viel voor hem op de knieën. “Heer, help mij,” zei ze. Hij antwoordde: “Het is niet juist het brood dat voor de kinderen bestemd is, de honden voor te gooien.”

Jezus wast zijn handen niet


Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem kwamen naar Jezus toe en vroegen: “Waarom overtreden uw leerlingen de tradities van onze voorouders? Want ze wassen hun handen niet als ze gaan eten.”

Hij antwoordde: “En waarom overtreedt zelfs u het gebod van God met uw traditie? Want God zegt: Eer uw vader en uw moeder, en: Ieder die zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden.  ...”

Beloofd is beloofd


Op zekere dag zag Herodias haar kans schoon. Herodes vierde zijn verjaardag en gaf een feest voor de hoogwaardigheidsbekleders, de hoge officieren en de vooraanstaanden van Galilea. De dochter van Herodias kwam de feestzaal binnen en danste voor het gezelschap. Ze viel zo bij Herodes en zijn gasten in de smaak dat de koning tegen het meisje zei: “Vraag me wat je maar wilt en ik zal het je geven.” Hij zwoer het haar: “Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al was het de helft van mijn koninkrijk!”

Het meisje ging de zaal uit naar haar moeder en vroeg: “Wat zal ik vragen?” “Het hoofd van Johannes de Doper,” was het antwoord. Meteen ging ze weer naar binnen en liep haastig op de koning toe en zei: “Ik wil dat u mij op een schaal het hoofd van Johannes de Doper geeft, nu dadelijk.”

De koning werd diepbedroefd, maar hij kon niet weigeren, want hij had een eed gedaan waar al zijn gasten bij waren. Hij stuurde meteen een soldaat van de wacht met het bevel het hoofd van Johannes te brengen. De soldaat ging naar de gevangenis en onthoofdde Johannes. Hij bracht het hoofd op een schaal binnen en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder.

Slechte geesten keren terug


“Wanneer een onreine geest iemand heeft verlaten, trekt hij door dorre streken, op zoek naar rust, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik ga terug naar het huis dat ik heb verlaten. Bij zijn komst vindt hij het huis onbewoond, schoon en aan kant. Dan gaat hij zeven andere geesten halen, nog slechter dan hijzelf. Ze nemen er hun intrek en blijven er wonen. Zo iemand is er op het laatst nog slechter aan toe dan eerst. Zo zal het ook gaan met deze slechte generatie.”

Jezus zwaait met het zwaard


“Denk niet dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen. Ik ben geen vrede komen brengen maar het zwaard. Ik ben immers gekomen om verdeeldheid te brengen tussen vader en zoon, tussen moeder en dochter, tussen schoonmoeder en schoondochter. Ja, familieleden zullen vijanden van elkaar worden. Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard. Wie meer van zijn zoon of dochter houdt dan van mij, is mij niet waard. Ook wie zijn kruis niet opneemt om mij te volgen, is mij niet waard. Wie aan zijn leven vasthoudt, zal het verliezen, maar wie zijn leven durft te verliezen omwille van mij, zal het vinden.”

Jezus begraaft geen doden, en maakt een boottochtje


Een ander, een van zijn leerlingen, vroeg hem: “Heer sta mij toe eerst mijn vader te begraven.” Maar Jezus zei tegen hem: “Volg mij en laat de doden hun doden begraven.”

Daarna stapte Jezus in de boot en zijn leerlingen volgden hem. Opeens begon het zo hevig te stormen op het meer, dat de golven over de boot sloegen. Jezus lag te slapen. Zijn leerlingen gingen naar hem toe en maakten hem wakker. “Heer, red ons,” riepen ze, “we vergaan!” Maar hij zei: “Waarom zijn jullie zo bang? Wat is jullie geloof klein!” Hij stond op en sprak de wind en het meer streng toe, en het werd volkomen stil. De mensen waren verbaasd en vroegen zich af: “Wat is dat voor iemand? Zelfs de wind en het meer gehoorzamen hem!”

Jezus houdt van hiërarchie


Toen Jezus Kafarnaüm binnenging, kwam een Romeins officier naar hem toe die zijn hulp inriep: “Heer, mijn bediende ligt thuis ziek op bed. Hij is verlamd en lijdt vreselijke pijn.” Jezus antwoordde hem: “Ik ga mee en ik zal hem genezen.” Maar de officier zei: “Heer, wie ben ik dat u bij me thuis wilt komen? U hoeft maar een enkel woord te zeggen en mijn bediende wordt beter. Want ik sta wel onder bevel van anderen, maar ik heb ook zelf soldaten onder mij. Zo zeg ik tegen de een: Ga en hij gaat, en tegen een ander: Kom, en hij komt, en tegen mijn knecht: Doe dit, en hij doet het.”

Jezus was verbaasd over wat hij hoorde en zei tegen de mensen die hem volgden: “Ik verzeker u: in Israël ben ik iemand met zo'n groot geloof nog niet tegengekomen. Ja, uit het oosten en het westen zullen velen komen en aan tafel gaan met Abraham, Isaak en Jakob in het hemelse koninkrijk. Maar zij die in het koninkrijk thuishoren, worden eruit gegooid, de duisternis in. Daar zullen ze huilen en knarsetanden.”

En tegen de officier zei Jezus: “Ga naar huis; moge het gebeuren, omdat u gelooft.” En op datzelfde moment werd de bediende beter.

Jezus verfoeit echtscheiding en prijst zelfverminking


“U hebt gehoord dat er gezegd is: Pleeg geen echtbreuk. Maar ik zeg u: wie met begeerte naar de vrouw van een ander kijkt, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd. Als uw rechteroog u van de rechte weg doet afdwalen, ruk het dan uit en gooi het weg. Het is beter dat een van uw lichaamsdelen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel gegooid wordt. En als uw rechterhand u van de rechte weg doet afdwalen, hak hem dan af en gooi hem weg. Het is beter dat een van uw lichaamsdelen verloren gaat, dan dat heel uw lichaam in de hel terechtkomt.”

“Er is ook gezegd: Wie van zijn vrouw gaat scheiden, moet haar een scheidingsakte meegeven. Maar ik zeg u: wie van zijn vrouw scheidt, maakt haar tot een echtbreekster als ze opnieuw trouwt, behalve in het geval van ontucht. En de man die met haar trouwt, pleegt ook echtbreuk.”

Gekkie


Maar ik zeg u: ieder die kwaad is op een ander, moet zich voor de rechtbank verantwoorden. Als iemand een ander uitmaakt voor idioot, moet hij zich verantwoorden voor de Hoge Raad, en als iemand een ander uitmaakt voor gek, moet hij ervoor boeten in het hellevuur.

Jezus op dieet

matteüs 4:1-2 (legolink)

De Geest leidde Jezus naar de woestijn, waar de duivel hem op de proef zou stellen.
Veertig dagen en veertig nachten vastte hij; toen kreeg hij honger.

Daniël doodt een draak, en overnacht in de leeuwenkuil


De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak. De koning sprak Daniël over die draak en zei: “Van hem kunt u niet zeggen dat hij geen levende god is: aanbid hem dus!” Daarop antwoordde Daniël: “De Heer mijn God aanbid ik, want Hij is een levende God. Geef mij toestemming, koning, dan zal ik zonder stok of zwaard de draak doden.” De koning zei: “Ik geef u toestemming.” Daniël nam nu pek, vet en haren, bracht dat samen aan de kook en maakte er koeken van, die hij in de muil van de draak stopte. Het beest vrat ze op en barstte open. Toen zei Daniël: “Dat hebben jullie vereerd!”

Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze woedend; ze keerden zich tegen de koning en riepen: “De koning is een Jood geworden; hij heeft Bel vernield, de draak gedood en de priesters laten afslachten.” Ze gingen naar de koning en eisten: “Lever Daniël aan ons uit, anders doden we u en de uwen.” Zich ernstig bedreigd voelend, leverde de koning noodgedwongen Daniël aan hen uit. Zij wierpen hem in de leeuwenkuil, waar hij zes dagen bleef. In de kuil zaten zeven leeuwen, die men dagelijks twee lijken en twee schapen gaf; toen gaf men ze echter niets, zodat ze Daniël zouden verslinden.

In Judea leefde toen de profeet Habakuk. Hij had wat moes gekookt en enkele broden in een schotel gebrokkeld en was daarmee op weg naar het veld om het de maaiers te brengen. Maar een engel van de Heer beval Habakuk: “Breng het maal dat u daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwenkuil.” Habakuk antwoordde: “Heer, ik ben nooit in Babel geweest en de kuil is mij onbekend.” Toen greep de engel hem bij de haren van zijn kruin vast en droeg hem met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven de kuil zette.

Daar riep Habakuk: “Daniël! Daniël! Neem het maal dat God u zendt.” Daniël zei: “God, U hebt werkelijk aan mij gedacht; nog nooit hebt U degenen die U liefhebben verlaten.” Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht Habakuk onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.

Op de zevende dag kwam de koning naar de kuil om Daniël te betreuren. Toen hij erin keek en Daniël zag zitten, riep hij uit: “Groot bent U, Heer, de God van Daniël. Buiten U is er geen ander.” Hij trok Daniël uit de kuil en liet degenen die zijn ondergang gewild hadden erin werpen. Onmiddellijk werden ze voor zijn ogen verslonden.

De tempel van Bel wordt opgerold


De Babyloniërs hadden een afgodsbeeld, Bel genaamd, waaraan ze dagelijks twaalf mud fijn tarwemeel, veertig schapen en zes anker wijn gaven. Ook de koning vereerde het en ging het iedere dag aanbidden. Daniël daarentegen aanbad zijn eigen God. Daarom vroeg de koning hem: “Waarom aanbidt u Bel niet?” Hierop antwoordde Daniël: “Ik vereer geen beelden die door mensenhanden gemaakt zijn, maar wel de levende God die hemel en aarde geschapen heeft en Heerser is over al wat leeft.” Toen zei de koning: “Denkt u dan dat Bel geen levende god is? U ziet toch hoeveel hij dagelijks eet en drinkt!” Danieël begon te lachen en zei: “Laat u niet bedriegen, koning! Dat ding is van binnen van leem en van buiten van brons, nog nooit heeft het iets gegeten of gedronken.”

Daarop werd de koning woedend, riep de priesters van Bel bij zich en zei tegen hen: “Als jullie mij niet zeggen wie die gaven opeet, laat ik jullie ter dood brengen; als jullie echter kunnen bewijzen dat Bel ze opeet, dan zal Daniël sterven omdat hij kwaadgesproken heeft over Bel.” Daniël zei hierop tegen de koning: “Ik ben het er volkomen mee eens.”

De priesters van Bel waren zeventig in aantal, hun vrouwen en kinderen niet meegerekend. Toen de koning met Daniël naar de tempel van Bel kwam, zeiden de priesters tegen hem: “Koning, wij gaan de tempel uit; u zet zelf het voedsel klaar, u mengt de wijn en zet die erbij, waarna u de deur sluit en met uw ring verzegelt. Morgenvroeg komt u terug; als dan alles niet door Bel is opgegeten, zullen wij sterven; is het echter wel het geval, dan sterft Daniël omdat hij ons belasterd heeft.” Zij maakten zich echter geen zorgen omdat ze onder de offertafel een geheime toegang hadden gemaakt, waardoor ze regelmatig naar binnen kwamen om de gaven weg te halen.

Toen de priesters vertrokken waren en de koning het voedsel voor Bel klaarzette, liet Daniël zijn dienaren as halen en de hele tempelvloer ermee bestrooien; hiervan was alleen de koning getuige. Daarop gingen ze naar buiten, sloten de deur, verzegelden die met de ring van de koning en gingen weg. Maar 's nachts kwamen zoals gewoonlijk de priesters met hun vrouwen en kinderen, en aten en dronken alles op.

De volgende ochtend ging de koning met Daniël naar de tempel. Hij vroeg Daniël: “Zijn de zegels nog ongeschonden?” Deze antwoordde: “Ze zijn nog ongeschonden, koning.” Nauwelijks had de koning de deur geopend en een blik geworpen op de offertafel, of hij riep uit: “Groot bent u, Bel; bij u is volstrekt geen sprake van bedrog.” Maar Daniël begon te lachen; hij weerhield de koning naar binnen te gaan en zei: “Kijk eens naar de vloer en let eens op die voetstappen.” Toen zei de koning: “Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen en kinderen.” In woede ontstoken liet de koning toen de priesters halen met hun vrouwen en kinderen; ze toonden hem de geheime deur waardoor ze naar binnen gingen om de gaven die op de offertafel stonden op te eten. Daarop liet de koning hen ter dood brengen. Bel leverde hij uit aan Daniël. Die haalde het beeld en de tempel omver.

Een huidziekte voor Mirjam


Eens verweten Mirjam en Aäron Mozes, dat hij met een vrouw uit Nubië was getrouwd. Zij zeiden tegen hem: “Heeft de Heer zich alleen maar tot jou gericht? Heeft hij ook niet met ons gesproken?” De Heer hoorde dit. Omdat hij wist dat Mozes de bescheidenheid in eigen persoon was, zei de Heer tegen Mozes en Aäron: “Ga met z'n drieën naar de ontmoetingstent.”

Toen zij daar waren, daalde de Heer neer in een wolkkolom, bleef bij de ingang van de tent staan en riep om Aäron en Mirjam. Zij kwamen allebei naar voren. De Heer zei: “Luister naar wat ik te zeggen heb. Als ik iemand kies als woordvoerder, dan maak ik mij aan hem bekend in een visioen of in een droom. Met mijn dienaar Mozes ga ik anders te werk. Ik heb hem de leiding over heel mijn volk toevertrouwd. Daarom spreek ik tegen hem niet in raadsels, maar rechtstreeks en duidelijk. Hij heeft zelfs mijn gestalte gezien. Hoe durven jullie hem verwijten te maken!” De Heer vertrok woedend. Toen de wolk boven de tent was verdwenen, zat Mirjams huid plotseling vol uitslag, wit als sneeuw.

Aäron draaide zich om en zag dat Mirjam vol uitslag zat. Hij zei tegen Mozes: “Ach mijn heer, reken ons deze dwaze fout niet aan, laat ons er niet voor boeten. Moet Mirjam als een doodgeborene blijven, van wie het vlees al half vergaan is als hij uit de moederschoot komt?” Mozes riep tot de Heer: “God, genees haar toch.”

De Heer antwoordde: “Had haar vader haar in het gezicht gespuwd, dan had ze die schande zeven dagen moeten dragen. Ontzeg haar daarom zeven dagen de toegang tot het kamp. Daarna mag zij weer terugkomen.” Mirjam werd zeven dagen buitengesloten.

Ouderwets rechtbankdrama


Terwijl de twee oudsten voor het volk gingen staan en hun handen op haar hoofd legden, keek Susanna huilend naar de hemel want in haar hart bleef zij vertrouwen op de Heer. Toen verklaarden de oudsten: “Terwijl we alleen in het park wandelden, kwam zij met twee dienstmeisjes naar binnen, sloot de poort en stuurde de meisjes weg. Daarop kwam er een jongeman naar haar toe die zich had verborgen en ging bij haar liggen. Toen we vanuit een hoek van het park het misdrijf opmerkten, snelden we naar hen toe en zagen dat ze met elkaar gemeenschap hadden. Hem konden we niet te pakken krijgen omdat hij sterker was dan wij, de poort opende en wegrende; maar haar grepen we en we vroegen haar, wie die jongeman was, maar ze wilde het ons niet zeggen. Dat getuigen wij.”

De vergadering geloofde hen, omdat zij oudsten van het volk waren, en rechters, en veroordeelde Susanna tot de dood. … De Heer verhoorde haar gebed. Terwijl zij werd weggeleid om gedood te worden, gaf God een jongeman, Daniël geheten, een heilig besluit in. Deze jongeman riep met harde stem: “Ik ben onschuldig aan haar bloed!” … Toen zei Daniël tegen hen: “Zet ze apart, dan zal ik ze aan een verhoor onderwerpen.” Ze werden dus van elkaar gescheiden.

Daniël riep vervolgens een van de twee oudsten bij zich en zei: “Je bent in slechtheid vergrijsd maar nu krijg je de straf voor je zonden. Je hebt onrechtvaardige vonnissen geveld: onschuldigen heb je veroordeeld en schuldigen vrijgesproken, in strijd met het gebod van de Heer: Breng iemand die onschuldig is, en in zijn recht staat, niet ter dood. Welnu, als je haar op heterdaad betrapt hebt, zeg dan onder wat voor een boom je ze hebt samen gezien?” Hij antwoordde: “Onder een mastiekboom.” Daniël hervatte: “Die prachtige leugen kost je je kop! Want Gods engel heeft van God al bevel gekregen om je in tweeën te splijten.”

Nadat Daniël hem had laten wegleiden, liet hij de ander voorkomen en zei tegen hem: “Je bent een afstammeling van Kanaän en niet van Juda! De schoonheid heeft je verleid en de wellust heeft je hoofd op hol gebracht. Zo handelen jullie met de dochters van Israël en uit angst deden zij wat jullie wilden, maar een dochter van Juda heeft niet toegegeven aan jullie slechtheid. Welnu: onder wat voor een boom heb je ze samen gezien?” Hij antwoordde: “Onder een steeneik.” Daniël hervatte: “Ook jij hebt door die prachtige leugen je kop verspeeld! Want Gods engel staat al klaar om je met het zwaard doormidden te hakken en jullie beiden te vernietigen.”

Hierop barstte heel de vergadering los in luid gejuich en men eerde God, die redt wie op Hem vertrouwt. En nu Daniël met hun eigen woorden bewezen had dat de twee oudsten een vals getuigenis hadden afgelegd, keerde het volk zich tegen hen en overeenkomstig de wet van Mozes voltrokken ze aan de oudsten de straf die zij in hun slechtheid hun naaste hadden toegedacht: ze werden ter dood gebracht.

Lofdicht op de echtgenote

sirach 25:15-26

Geen erger gif dan het gif van een slang,
geen erger woede dan de woede van een vrouw.

Ik huis veel liever met een leeuw of een draak
dan met een kwaadaardige vrouw.

De kwaadaardigheid van een vrouw
verandert haar oogopslag
en verduistert haar gezicht
tot zij eruit ziet als een berin.

Al zit haar man aan tafel tussen zijn buren,
onwillekeurig moet hij bitter zuchten.

Alle kwaad valt in het niet
vergeleken bij een kwade vrouw:
het lot van de zondaar zal op haar vallen.

Als een zanderige helling voor de voeten van een grijsaard,
zo is een praatzieke vrouw voor een rustige man.

Bezwijk niet voor de schoonheid van een vrouw
en zet je zinnen niet op wat zij bezit.

Het is een harde slavernij en een grote schande
als een vrouw haar man onderhoudt.

Een vernederd hart, een somber gezicht en hartzeer:
die komen van een kwaadaardige vrouw.

Slappe handen en knikkende knieën:
die komen van een vrouw die haar man niet gelukkig maakt.

Bij een vrouw is de zonde begonnen
en door haar moeten wij allen sterven.

Laat het water niet de vrije loop
een een boosaardige vrouw niet de vrijheid van spreken.

Als zij niet aan jouw zijde wandelt,
snijd haar dan af van je vlees.

Een diepzinnige vergelijking

sirach 20:4

Als een castraat die een meisje wil ontmaagden,
zo is degene die het recht geweld aandoet.

Razis pleegt de moeder aller zelfmoorden


Een zekere Razis, een van de oudsten van Jeruzalem, werd bij Nikanor aangeklaagd. Hij was een man die zijn medeburgers een warm hart toedroeg, in hoog aanzien bij hen stond en vanwege zijn toewijding vader van de Joden werd genoemd. In de voorafgaande periode van de opstand had hij een veroordeling opgelopen vanwege zijn Joodse gezindheid en in zijn onwrikbare standvastigheid had hij lijf en leden voor het jodendom op het spel gezet. Om een bewijs te leveren van zijn vijandige gezindheid tegenover de Joden, stuurde Nikanor meer dan vijfhonderd soldaten om Razis gevangen te nemen. Hij was ervan overtuigd dat hij de Judeeërs met deze aanhouding een zware slag zou toebrengen.

Om zich van de toren meester te maken waarin Razis zich ophield, forceerden de troepen de hoofdingang en kregen ze de opdracht om vuur aan de deuren te leggen. Toen Razis zich van alle kanten omsingeld zag, stak hij het zwaard in zijn borst. In zijn trotse zelfbewustheid wilde hij liever sterven dan in handen van schurken te vallen, die hem zouden mishandelen op een wijze die zijn hoge afkomst onwaardig was. Maar in zijn haast had hij zich niet op de juiste plaats geraakt.

Terwijl de soldaten reeds door de poort naar binnen drongen, liep hij onverschrokken de muur op en stortte zich moedig op de menigte. Deze week snel een stuk achteruit, zodat hij in een open ruimte terechtkwam. Hoewel het bloed uit zijn zwaar gewonde lichaam stroomde, leefde hij nog. Gloeiend van verontwaardiging stond hij op, liep door de menigte heen en ging op een steile rots staan.

Reeds geheel leeggebloed, rukte hij de ingewanden uit zijn lichaam en wierp ze met beide handen op de menigte. Nadat hij de Heer van het leven en van de geest had gesmeekt ze hem weer terug te geven, stierf hij.

God laat de overmoedige Antiochus IV levend wegrotten


In die tijd moest Antiochus uit Perzië wegvluchten. … Razend van woede vatte hij het plan op om de Judeeërs te laten boeten voor de vernedering die hem was aangedaan door het volk dat hem op de vlucht had gejaagd. Hij gaf zijn wagenmenner daarom het bevel om zonder onderbreking door te rijden en de weg zo snel mogelijk af te leggen.

Maar het vonnis van de hemel haalde hem in. In zijn trots had hij gezegd: “Zodra ik in Jeruzalem ben , maak ik van die stad een begraafplaats van Judeeërs.” De Heer die alles ziet, de God van Israël, sloeg hem met een ongeneeslijke en onbekende kwaal. Want nauwelijks had hij die woorden gezegd of hij kreeg in zijn ingewanden een gruwelijke pijn en voelde een hevig inwendig lijden.

Dat was zijn verdiende loon, omdat hij anderen met allerlei doortrapte folteringen in de ingewanden had gepijnigd. Toch volhardde hij in zijn overmoed. Van trots vervuld spuwde hij in zijn woede vuur en vlam tegen de Judeeërs en beval nog sneller te rijden. Terwijl ze met onstuimige vaart voortreden, viel hij opeens van de wagen en werd zo ongelukkig tegen de grond gesmakt, dat al zijn ledematen ontzet waren. De man die zoëven nog in zijn bovenmenselijke verwaandheid gemeend had de golven van de zee te kunnen bevelen en zich verbeeld had hoge bergen op een schaal te kunnen wegen, moest nu van de grond worden opgeraapt en in een draagstoel worden gezet.

Zo was hij een sprekend bewijs van Gods macht. Het werd zo erg met hem dat de wormen uit zijn ogen kropen en dat onder vreselijke pijnen het vlees in stukken van zijn levend lichaam afviel. Zijn rottende lichaam verspreidde zo'n stank dat heel het leger er last van had. Bij de man die pas nog gemeend had de sterren van de hemelen te kunnen grijpen, kon niemand het meer uithouden door de ondraaglijke stank.

De martelaren moedigen elkaar aan om heldhaftig te sterven



Ook zeven broers werden aangehouden, samen met hun moeder, en op bevel van de koning sloeg men ze met stokken en riemen om ze zo te dwingen het verboden varkensvlees te eten. En van hen vroeg de koning namens hen allemaal: “Wat verlangt u van ons en wat wilt u van ons leren? Wij zijn eerder bereid om te sterven, dan de leer van onze voorvaderen te overtreden.”

Woedend gaf de koning het bevel om pannen en ketels heet te stoken. Zodra die gloeiend waren, liet hij hun woordvoerder de tong afsnijden, de huid van het hoofd afstropen en zijn handen en voeten afhakken voor de ogen van zijn broers en zijn moeder. Toen liet hij hem, geheel verminkt maar nog levend, naar het vuur brengen en in de pan braden.

Terwijl de walm uit de pan zich ver verspreidde, moedigden de overige broers en hun moeder elkaar aan om heldhaftig te sterven. Ze zeiden: “God de Heer ziet op ons neer en zal zich zeker over ons ontfermen, zoals Mozes het verklaard heeft in het lied waarin hij openlijk getuigt: Hij zal zich over zijn dienaren ontfermen.”

Nadat de eerste zo gestorven was, ging men de tweede folteren. Zij stroopten de huid met haren en al van zijn hoofd en vroegen hem: “Wil je eten in plaats van deel voor deel over heel je lichaam gepijnigd te worden?” Hij antwoordde in zijn moedertaal: “Nee!” Daarom kreeg ook hij dezelfde martelingen te verduren. Alvorens te sterven zei hij nog: “Jij, ontaarde boosdoener, je ontneemt ons nu wel het leven, maar de koning van de wereld zal ons, die voor zijn Wet sterven, opwekken voor een eeuwig leven.”

Na hem werd de derde gemarteld. Op verzoek stak hij onmiddellijk zijn tong uit en onverschrokken bood hij ook zijn handen aan. Fier zei hij: “Van de hemel heb ik ze gekregen, maar omwille van Gods leer doe ik er graag afstand van, in de hoop ze eens van Hem terug te krijgen.” Zelfs de koning en zijn gevolg waren verbaasd over de moed van de jonge man, die ondanks de pijnen niet kreunde. Toen deze gestorven was, pijnigden en folterden ze de vierde op dezelfde wijze. …

Buitengewoon bewonderenswaardig was de moeder en haar nagedachtenis verdient in ere te blijven. Zij zag haar zeven zonen op één dag sterven, maar hield moedig stand, omdat zij op de Heer vertrouwde. Bezield met edele gevoelens moedigde zij ieder van in hun moedertaal aan.

Judas de Makkabeeër kauwt in de woestijn op kruiden


Gedreven door een vijandige gezindheid tegenover de Joden, stuurde Antiochus Apollonius, de aanvoerder van de huurtroepen uit Mysië, met een leger van tweeëntwintigduizend man naar Jeruzalem en gaf hem het bevel om alle volwassen mannen te doden en de vrouwen en jongeren te verkopen. Bij zijn aankomst speelde Apollonius de vredelievende. Hij wachtte tot de heilige sabbatdag, waarop de Joden rust hielden, en riep toen zijn manschappen op voor een gewapende verzameling van de troepen. De Joden die de stad uitgekomen waren om dit schouwspel te zien, liet hij neerslaan. Daarna drong hij met de wapens in de hand de stad binnen en doodde een grote massa mensen.

Intussen was Judas de Makkabeeër met nog negen anderen de woestijn ingetrokken, en als wilde dieren leefde hij met zijn mannen in de bergen. Om geen onreinheid op te lopen voedden ze zich uitsluitend met kruiden.

Antiochus wordt in de tempel van Nanea in stukken gehakt


Heil u en voorspoed! Door God uit grote gevaren gered, betuigen we Hem onze vurige dank, omdat Hij het voor ons opgenomen heeft tegen de koning. Hij was het immers die de vijandelijke legers uit de heilige stad heeft gesmeten. Want toen de veldheer naar Perzië was getrokken, werd hij met zijn schijnbaar onoverwinnelijk leger in de tempel van Nanea in stukken gehakt door de priesters van Nanea, die zich daartoe van een list bedienden.

Antiochus had zich met zijn vrienden naar dat heiligdom begeven onder het voorwendsel van een huwelijk met de godin, maar in werkelijkheid om zich de schatten bij wijze van huwelijksgift toe te eigenen. De priesters van Nanea hadden de schatten tevoorschijn gehaald en Antiochus was met een klein gevolg de omsloten ruimte van het heiligdom binnengegaan. Terwijl Antiochus zich in de tempel bevond, sloten zij die af, openden in de zoldering een geheime deur en stortten stenen omlaag, waardoor zij de veldheer verpletterden. Ze hakten de lijken in stukken en wierpen de hoofden naar degenen die buiten stonden.

Onze God zij steeds geprezen, Hij die die goddelozen in het verderf heeft gestort.

Hak een hoofd, en word geprezen tot in alle eeuwigheid


Toen het avond was geworden achtte het gevolg van Holofernes het ogenblik gekomen om weg te gaan. Bagoas stuurde de dienaren weg en sloot de tent van buiten af. Ieder zocht zijn legerstede op, uitgeput door het overmatig drinken. Alleen Judit bleef in de tent achter. Holofernes lag languit voorover op zijn bed; hij was stomdronken. Judit had tegen haar dienstmeisje gezegd dat ze, zoals elke dag, ook nu moest wachten bij de tent waar zij de nacht zou doorbrengen, totdat zij naar buiten kwam om, naar ze zei, te gaan bidden. Hetzelfde had ze tegen Bagoas gezegd.

Iedereen was nu weg; volstrekt niemand was in de slaapkamer van Holofernes achtergebleven. Judit stond naast zijn bed en bad in stilte: “Heer, God van alle kracht, zie in dit uur welwillend neer op het werk dat mijn handen gaan volbrengen tot glorie van Jeruzalem. Nu is het ogenblik gekomen om u te ontfermen over uw erfdeel, door mijn plan te laten slagen en de vijanden die ons bedreigen te vernietigen.”

Ze liep naar de bedstijl vlakbij het hoofd van Holofernes, pakte daar zijn zwaard, ging naar het bed toe, greep Holofernes bij zijn hoofdhaar en zei: “Heer, God van Israël, geef mij nu kracht.” Toen liet ze met alle kracht het zwaard tot tweemaal toe op zijn nek neerkomen en sloeg hem het hoofd af. Ze rolde zijn lichaam van de legerstede en trok het gordijn van de stijlen af. Kort daarna kwam ze naar buiten en gaf het hoofd van Holofernes aan haar kamenier. Deze deed het in haar levensmiddelentas.

En samen gingen ze op pad, zoals ze steeds gedaan hadden als ze gingen bidden. Nadat ze door de legerplaats heen waren, liepen ze in een boog door het ravijn, beklommen de berghelling van Betulia en kwamen bij de poort van de stad aan. Vanuit de verte riep Judit de poortwachters toe: “Doe open, doe de poort open! God, onze God is met ons; nog steeds toont Hij zijn geweldige kracht ten gunste van Israël tegen de vijand; ook vandaag heeft Hij dat weer gedaan.” Toen de mannen van de stad haar stem hoorden, haastten ze zich naar beneden, naar de poort, en waarschuwden de oudsten.

Iedereen, van groot tot klein, kwam samen, want niemand had verwacht dat ze nog zou terugkeren. Ze openden de poort om hen binnen te laten. Ze ontstaken licht en gingen in een kring om hen heen staan. Judit riep hun luid toe: 'Prijs God, prijs Hem! Prijs God, die zijn erbarmen niet aan het huis van Israël heeft onttrokken, maar in deze nacht onze vijanden door mijn hand heeft vernietigd.”

Heel het volk ontstak in vreugde. Het boog zich neer om God te aanbidden en koor riep het uit: “U bent geprezen, onze God, die vandaag de vijanden van uw volk vernietigd hebt.” En Uzzia sprak haar toe: “Gezegend bent u, dochter, door de allerhoogste God, meer dan alle vrouwen ter aarde, en geprezen is God de Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, en die het zo heeft beschikt dat u de aanvoerder van onze vijanden het hoofd hebt afgeslagen. Zolang er mensen zijn die de macht van God gedenken, zal de herinnering aan uw vertrouwen in God blijven voortleven. Dat hebt u God tot uw blijvende roem gegeven, en laat Hem u alle goeds schenken, omdat u uw leven gewaagd hebt toen ons volk werd vernederd. Onze ondergang hebt u bezworen door rechtschapen Gods wegen te bewandelen.” En heel het volk riep: “Het zij zo! Het zij zo!”