“Ik zal je!”


In het elfde jaar van de ballingschap, op de eerste dag van de maand, richtte de Heer zich tot mij: “Mensenkind, de inwoners van Tyrus hebben zich vrolijk gemaakt over Jeruzalem. Ha! riepen ze, Jeruzalem is gevallen! Die stad waar de volken hun koopwaar binnenbrachten. Die schatten zijn nu voor ons. Nu Jeruzalem in puin ligt, zullen wij rijk worden.

Daarom zeg ik, God, de Heer: Ik zal je, Tyrus! Vele volken zet ik tegen je op. Zij komen aanstormen als de golven van de zee. Ze verwoesten je muren en halen je verdedigingstorens omver. Zelfs het puin van de stad zal ik ruimen, zodat er niets overblijft dan een kale rots. Een rots in zee, waar vissers hun netten drogen. Dat heb ik, God ,de Heer, besloten. Vreemde volken zullen je plunderen en de naburige steden op het vasteland verwoesten. Die zullen inzien dat ik de Heer ben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten