Toen Samuël bij Saul aankwam, zei Saul tegen hem: “U kunt God danken: het is gelukt! Het bevel van de Heer heb ik uitgevoerd.” “Hoe kan ik dan schapen horen blaten en runderen horen loeien?” vroeg Samuël. “Die hebben ze uit Amalek meegebracht,” antwoordde Saul. “Het volk heeft de beste schapen en runderen gespaard om ze aan de Heer, uw God, te offeren. De rest hebben we vernietigd.”
“Geen woord meer,” zei Samuël. “Ik zal u meedelen wat de Heer mij vannacht heeft gezegd.” “Vertel het,” zei Saul. Toen zei Samuël: “Ook al doet u of u geen invloed hebt, toch bent u het hoofd van de stammen van Israël, want de Heer heeft u tot koning over Israël aangesteld. Hij heeft u eropuit gestuurd met de opdracht: Ruk op en vernietig dat slechte volk van Amalek, en vecht tegen hen tot u ze hebt uitgeroeid. Waarom hebt u dan niet naar de Heer geluisterd? Waarom handelde u in strijd met zijn wil door op de buit aan te vallen?” ...
“Ik heb gezondigd,” zei Saul, “want ik heb het bevel van de Heer en uw orders overtreden. Maar ik was bang voor het volk en daarom heb ik naar hen geluisterd. Vergeef me toch wat ik verkeerd heb gedaan en ga niet bij me vandaan; ik wil me neerbuigen voor de Heer.” “Nee, ik blijf niet bij u,” antwoordde Samuël. “U hebt het bevel van de Heer naast u neergelegd en daarom heeft de Heer u aan de kant gezet; u zult niet langer koning van Israël zijn.”
Toen Samuël zich omkeerde om weg te gaan, greep Saul hem vast bij de zoom van zijn mantel, maar die scheurde af. Toen zei Samuël: “De Heer heeft zojuist het koningschap over Israël van u losgescheurd en het gegeven aan iemand anders, aan een man die het meer waard is dan u. Werkelijk, de onveranderlijke God van Israël liegt niet en kent geen spijt; om spijt te hebben moet je mens zijn en dat is Hij niet.” “Ik heb gezondigd,” antwoordde Saul, “maar val mij niet openlijk af tegenover de aanvoerders van het leger en tegenover Israël door zomaar te vertrekken; ik wil me neerbuigen voor de Heer, uw God.” Toen ging Samuël met Saul mee en Saul boog zich neer voor de Heer.
“Breng koning Agag van Amalek bij mij,” beval Samuël. Vol goede moed ging Agag op hem toe. “De bittere smaak van de dood is dus geweken,” dacht hij. Maar Samuël zei: “Zoals uw zwaard vrouwen kinderloos maakte, zo zal nu uw moeder een kinderloze vrouw worden.” Toen onthoofdde Samuël Agag ten overstaan van de Heer in Gilgal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten