God straft zijn trouwste volgeling, om op de wekelijkse borrel op te kunnen scheppen tegen Satan


Op een dag dat de leden van het hemelse hof bij de Heer hun opwachting maakten, kwam ook Satan met hen mee. “Waar ben je geweest?” vroeg de Heer aan Satan. Hij antwoordde: “Ik heb rondgezworven over de aarde.” “Heb je ook gelet op mijn dienaar Job?” vroeg de Heer. “Er is geen tweede als hij op aarde. Hij is eerlijk en oprecht, heeft ontzag voor mij en gaat het kwaad uit de weg.” Satan antwoordde: “Niet voor niets heeft hij ontzag voor u. U hebt hem, zijn gezin en heel zijn bezit in bescherming genomen. U zegent alles wat hij onderneemt, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar vernietig eens alles wat hij heeft: hij zal u openlijk vervloeken.” “Goed,” zei de Heer tegen Satan, “alles wat hij heeft, is in je macht, maar van hemzelf blijf je af.” Toen ging Satan weg.

Op een dag dat de zonen en dochters van Job bij hun oudste broer thuis weer aan het feestvieren waren, kwam een van de knechten naar Job toe met het bericht: “Wij waren met de runderen aan het ploegen en de ezelinnen liepen vlakbij in het weiland te grazen, toen de Sabeeërs ons overvielen. De runderen en ezelinnen namen ze mee, en uw knechten sloegen ze neer. Ik ben nog de enige die het u kan vertellen.” Hij was nog niet uitgesproken, of een andere knecht kwam binnen: “De bliksem heeft de schapen en geiten getroffen en ook de herders gedood. Ik ben nog de enige die het u kan vertellen.” Hij was nog niet uitgesproken, of een ander kwam binnen: “De Chaldeeërs overvielen uw kudde kamelen van drie kanten. De kamelen namen ze mee en uw knechten doodden ze. Ik ben nog de enige die het u kan vertellen.” Hij was nog niet uitgesproken, of weer een ander kwam binnen: “Uw zonen en dochters waren aan het feestvieren bij uw oudste zoon thuis, toen plotseling vanuit de woestijn een zware storm opstak en van alle kanten op het huis viel. Het huis stortte in en iedereen werd bedolven onder het puin. Ze kwamen allemaal om het leven. Ik ben nog de enige die het u kan vertellen.”

Toen scheurde Job zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal, wierp zich plat op de grond, en zei: “Naakt werd ik geboren, naakt word ik begraven. De Heer heeft mij alles gegeven, de Heer nam het ook weer af. Geprezen zij de Heer.” Ondanks alles zondigde Job niet, hij maakte God geen enkel verwijt.

Toen de leden van het hemelse hof hun opwachting bij de Heer gingen maken, ging Satan weer met hen mee. “Waar ben je geweest?” vroeg de Heer aan hem. Satan antwoordde: “Ik heb rondgezworven over de aarde.” “Heb je ook gelet op mijn dienaar Job?” vroeg de Heer. “Er is geen tweede zoals hij op aarde. Hij is eerlijk en oprecht, heeft ontzag voor mij en gaat het kwaad uit de weg. Zijn gedrag is nog altijd even onberispelijk, zelfs nadat je mij ertoe gebracht hebt hem zonder enige aanleiding te ruïneren.” Satan antwoordde: “Ja natuurlijk, een mens wil alles wel opgeven, als hij maar kan blijven leven. Maar tref hem eens in zijn gezondheid: hij zal u openlijk vervloeken.” Toen zei de Heer tegen Satan: “Goed, doe met hem wat je wilt, maar laat hem in leven.”

Satan ging weg en sloeg toe. Job werd van top tot teen bedekt met etterende zweren. Hij ging buiten de stadspoort zitten, midden in het stof en vuil, en krabde zich met een scherf. Toen zei zijn vrouw tegen hem: “Heb je nog steeds zoveel ontzag voor die God? Vervloek hem voor je sterft.” Maar hij antwoordde: Zo praat alleen een dwaas! Zouden we van God wel geluk aanvaarden, maar geen ellende?” Ondanks alles kwam er geen onvertogen woord over zijn lippen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten