Toen zeiden zij: “Wij zijn hier gekomen om u in de boeien te slaan en u uit te leveren aan de Filistijnen.” “Geef mij dan wel de verzekering dat jullie mij niet zelf zullen neerstoten,” antwoordde Simson. “Nee,” zeiden ze, “wij zijn hier alleen maar om u in de boeien te slaan en u uit te leveren, van doodslaan is geen sprake.” Ze boeiden hem met twee nieuwe touwen en leidden hem weg, de rotskloof uit. In de buurt van Lechi gekomen, kwamen de Filistijnen al schreeuwend op Simson af. Toen gaf de geest van de Heer hem geweldige kracht: moeiteloos trok hij de touwen waarmee zijn armen en polsen waren vastgebonden, stuk als vlasdraad dat wegschroeit in het vuur. Er lag daar een nog harde ezelskaak; die raapte Simson op en daarmee sloeg hij wel duizend Filistijnen dood. Toen zong Simson:
“Met een ezelskaak
heb ik ze neergeslagen,
wel duizend heb ik er opgestapeld
met één zo'n ezelskaak.”
Hierna gooide hij de kaak weg. Hij noemde die plaats Ramat-Lechi: Kaakheuvel. Omdat Simson erge dorst had gekregen, riep hij tot de Heer en zei: “Aan u, Heer, heb ik deze geweldige overwinning te danken. Moet ik nu van dorst sterven en in handen vallen van die onbesneden Filistijnen?” Toen liet God daar in het Keteldal bij Lechi de grond splijten en er kwam water uit. Nadat Simson ervan gedronken had, keerden zijn krachten terug en leefde hij weer op.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten