Stel dat men in het land dat de Heer, je God, je in bezit gaat geven, een moord ontdekt. Het lijk ligt in het open veld en de dader is onbekend. In dat geval moeten de leiders en rechters uit de steden in de omtrek nameten welke stad het dichtst bij de plek van de misdaad ligt. De leiders van die stad moeten dan een jonge koe uitzoeken die nog niet voor werk is gebruikt, dat wil zeggen, die nog niet onder het juk is geweest. Ze moeten de jonge koe naar een stuk grond brengen dat niet wordt bewerkt of ingezaaid en waar een beek stroomt die nooit droog komt te staan. Daar, in de beek, moeten zij de koe de nek breken. …
Als de jonge koe de nek is gebroken, moeten de leiders van genoemde stad boven het kadaver in de beek hun handen wassen. Vervolgens leggen zij deze verklaring af: “Wij zijn onschuldig aan deze moord en de dader kennen we niet. Verzoen u met uw volk, Heer, u hebt het zelf vrijgekocht. Stel uw volk niet aansprakelijk voor dit onschuldige slachtoffer.” Dan is het goedgemaakt. Het vergoten bloed vormt voor jullie niet langer een gevaar; je hebt gedaan wat de Heer van je vraagt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten