“Toen ik met die vrouw van me gemeenschap had, ontdekte ik dat ze geen maagd meer was.”


Stel dat iemand trouwt maar na de huwelijksnacht alle genegenheid voor zijn vrouw verliest. Hij legt haar onbewezen daden ten laste en bezorgt haar een slechte naam door te beweren: “Toen ik met die vrouw van me gemeenschap had, ontdekte ik dat ze geen maagd meer was.” In zo'n geval moeten de ouders van het meisje de bewijsstukken van haar maagdelijkheid overleggen aan de leiders die in de stadspoort zitting houden.

De vader moet tegen hen zeggen: “Ik heb mijn dochter aan deze man uitgehuwelijkt, maar hij heeft alle genegenheid voor haar verloren. Hij legt haar nu onbewezen daden ten laste door te beweren dat ze geen maagd was toen hij met haar trouwde. Maar hier heb ik de bewijzen van het tegendeel.” Bij deze woorden vouwen de ouders het bewuste kledingstuk voor de leiders uit. Dan moeten de leiders de man gevangennemen en hem stokslagen laten geven. Vervolgens leggen ze hem een boete van honderd zilverstukken op, uit te betalen aan de vader van het meisje. Want hij heeft een Israëlitisch meisje onbewezen daden ten laste gelegd, een meisje dat nog maagd was. Zij blijft zijn vrouw; hij zal nooit van haar kunnen scheiden.

Maar stel dat de beschuldiging waar is, stel dat het bewijs van de maagdelijkheid van het meisje niet geleverd kan worden. In dat geval moeten de burgers van de stad het meisje voor de deur van haar ouderlijk huis door steniging ter dood brengen. Want zij heeft in Israël iets schandelijks gedaan, zij heeft toen ze nog bij haar ouders thuis was, ontucht gepleegd. Roei dit kwaad met wortel en tak uit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten